BOLIVIA

Cerro Rico

31januari
Voor een toeristenbureau in Potosi verzamelt zich een grote groep toeristen. Via de mijnwerkersmarkt, waar we dynamiet, carbid en cocabladeren kopen, gaan we met de bus de Cerro Rico op. De Cerro Rico is een berg vol mijnen. Vanwege het zilver, dat uit deze mijn kwam, was Potosi eens een rijke stad. Het is nu nog steeds een fraaie koloniale stad.
Voor we de mijn ingaan krijgen we het advies om cocabladeren te eten. Na het vullen van de carbidlampen gaan we één van de mijnen in. Soms kruipend door lage gangen verplaatsen we ons door de mijn. Voor ons wel een keer leuk, maar voor de mijnwerkers zijn dit beroerde omstandigheden. De meeste worden dan ook niet oud. Vaak lopen we langs diepe schachten zonder enige bescherming. Een ongeluk schuilt hier niet in een klein hoekje. Het blijft oppassen.
Het is wel een mooie ervaring om te zien hoe ze hier nog zonder machines werken. Al zijn er wel een aantal staatsmijnen waar de mensen beter betaald krijgen en onder betere omstandigheden met meer machines werken. In Europa zou een gevaarlijke rondleiding als deze niet denkbaar zijn. Gelukkig gebeuren er geen ongelukken en krijgt niemand het benauwd.
“Waar Is de gids? Is hij deze steile helling op?”, vraagt één van de toeristen. “Ja, ik denk het wel.”, antwoordt iemand anders. Plotseling horen we stenen rollen en we springen de zijgangen in. Net op tijd. Alleen Michel is door een steen op zijn voet geraakt. Gelukkig is het niet ernstig. We nemen toch maar een andere route. Af en toe moeten we opzij gaan. Dan komt er een man met een zak stenen op zijn rug langs of een karretje dat door twee mannen over het houten spoor wordt geduwd.
Terug in de stad, wandelen we over de markt. Dat is altijd weer een hele belevenis. Alles wat je maar bedenken kunt, kun je hier kopen. Michel koopt voor fl. 2,25 een horloge. Verderop probeert hij zijn oude kapotte horloge te verkopen aan een horlogemaker. Deze biedt er fl. 1,80 voor. Michel wil er meer voor hebben, maar gaat uiteindelijk toch akkoord.

Banana split

3 februari
“Is dat nu alles!’ We hadden ons er al niet veel van voor gesteld, maar het valt toch nog tegen. Voor nog geen fl 3,— kun je natuurlijk ook geen echte banana-split verwachten. Na het slechte ijsje lopen we de Plaza de Armas van Sucre op. In Sucre is het uitstekend vertoeven. Er zijn een aantal koloniale gebouwen met een mooie Plaza. Het klimaat is heerlijk. Op een hoogte van 2700 meter heb je hier een eeuwig lenteklimaat. Het contrast met het koude gure Potosi, op 4000 meter hoogte, is groot. Ook Is de sfeer totaal anders. Sucre is de officieuze hoofdstad en veel rijker dan de mijnwerkersstad Potosi. Waar in Potosi voornamelijk Indianen lopen, lopen hier bijna alleen Mestiezen rond. De enige Indianen die je ziet zijn straatventers. Er zijn veel studenten, die lijken te genieten van een heerlijk leventje.
Het voordeel van zo’n luxe stad is dat er veel mensen met geld zijn en je dus betere spullen kunt kopen. Er rijden veel jongeren op fietsen van fl. 2000,-- à fl. 3000,-- rond. We kunnen nu wel betere reserveonderdelen kopen, maar deze zijn in het goedkope Bolivia anderhalf maal de Nederlandse prijs. Zo gaat dat meestal: hoe armer het land, hoe goedkoper de slechte artikelen en hoe duurder de kwaliteitsproducten. Michel heeft voor een redelijke prijs een reservebagagedrager kunnen kopen. Hij heeft ook zijn versnellingshendel gerepareerd. Morgen moet hij nog langs de fietsenmaker voor zijn freewheel.

Op naar de tropen

9 februari
Jammer dat op deze doordeweekse dag het zwembad en de whirlpool niet gevuld zijn. Toch is het een enorme luxe de grote mooie eetzaal voor ons alleen te hebben. We hebben zicht over een meertje tussen de bossen en de bergen. Het is nat en koud buiten. Vannacht hebben we overnacht in één van de huisjes aan het meer. Dit is voor de welgestelde uit Cochabamba een uitje. Voor ons is het niet duur. Het eten is goedkoop en omdat we $40 voor het huisje te duur vonden, ging de manager akkoord met $10. Hij
wilde ons gisteren niet in het natte koude weer buiten laten overnachten. Bij het afrekenen blijken ze geen wisselgeld te hebben, dus wordt de rekening ook nog eens met 10 procent naar beneden afgerond. Langs het stuwmeer dalen we snel af. Het is zeer vochtig. De begroeiing verandert snel van natte hooggebergtevegetatie naar een soort nevelwoud met vier meter hoge varens. Over het asfalt schieten we naar beneden. We zijn in 25 km. al gedaald van 3400 naar 2000 meter. Het is tijd om de regen jas, trui en lange broek uit te doen.

Reden we vanochtend nog over een mooie asfaltweg, nu rijden we door de modder en is er van het asfalt weinig meer over. Vanuit de nevelwouden zijn we inmiddels afgedaald in het tropisch regenwoud. Prachtig zijn al die schreeuwende vogels en het is jammer dat ze niet op de foto willen. Plotseling springt er een beest over de weg. Het blijkt een kikker te zijn. We pakken ons fototoestel er maar weer eens bij, want het beest ziet er wel apart uit.
Het is bijna donker wanneer we Villa Tunari in fietsen. Het is een actief dorp. Tegenover ons hotel zit zelfs een ijsjeszaak. Zo’n ijsje gaat er wel in, nu we in tropische sferen verkeren. Vannacht zullen we kunnen genieten van kikkerconcerten en andere tropische geluiden.

Bootreis

13 februari
Het regent alweer wanneer we wakker worden. We kruipen onder het muskietennet uit. Hier op de boot, van Puerto Villaroël naar Trinidad, hebben het net voor het eerst gebruikt. Het net is fijnmazig, zodat ook de kleine zandvliegjes er niet doorheen kunnen. Door de aanhoudende regen van de laatste dagen staat het water in de rivier zeer hoog. Rustig varen we langs de beboste oevers. Slechts af en toe zien we een kleine boerderij met een bananenveld. We pikken onderweg nog enige passagiers op. Ze verblijven allen in de houten duwbakken, waar normaal koeien in vervoerd worden. Vanaf de eerste verdieping van de houten duwboot hebben we een goed uitzicht over de omgeving. En nog belangrijker. We zitten droog.
De muggen zijn hier dag en nacht actief. Verder zien we nauwelijks wild op enkele rivierdolfijnen na. Het eten op de boot bestaat uit bakbananen en nog eens bakbananen. We meren aan bij een van de vele kleine bananenplantages. De schipper wil nog wat handelen. Als de bananen aan boord worden gebracht, komt de schipper naar ons toe. Hij wil dat we nu al een deel van onze overtocht betalen, zodat hij de bananen kan betalen. Het wordt de hoogste tijd dat we weer gaan varen. Nu we stil liggen en er geen wind is wordt je hier steeds belaagd door muggen, zandvliegen en andere vervelende beestjes.

Vogelparadijs

14 februari
We hebben vannacht aangemeerd in een haventje met houten huizen met daken van palmbladeren. Het is een prachtig dorp. “Hoelang blijven we hier?” vragen we aan de schippersvrouw. “Drie dagen.”, antwoordt ze. “Drie dagen voor we verder gaan naar Trinidad?”, vragen we opnieuw. “Nee, we zijn al in Puerto Varador. Daar ligt de weg naar Trinidad.”, vertelt ze ons. Vanwege het hoge water hebben we sneller kunnen varen en zijn we al op de plaats van bestemming in anderhalve dag in plaats van in drie dagen.
Wanneer we denken dat we verder kunnen fietsen, blijkt het eerste deel van de weg onder water te staan. Midden in het regenseizoen kun je hier beter met de boot dan met de fiets reizen. Met een gemotoriseerde kano varen via een smal kanaal en een meertje naar de volgende rivier. Daar worden we weer aan land gezet. Over een droge modderweg kunnen we dan eindelijk verder fietsen.
Het water staat aan beide zijden tot aan de rand van de weg. Al snel komen we bij de volgende rivier,die we met een pontje oversteken. Halverwege de rivier vragen we of de motor van de kano even uit mag. Zo kunnen we de om ons heen opduikende dolfijnen beter fotograferen. We komen in het land van grootgrondbezitters. Normaal is zo’n gebied met gekapt bos en alleen maar weilanden erg saai. Maar nu het water hoog staat is het een waar vogelparadijs. Watervogels vliegen af en aan. We zien reigers met kikkers en slangen in hun bek, ooievaars en veel andere vogels. In het regenwoud hoor je alleen maar vogels. Nu het bos gekapt is zie je ze ook. Leuk zijn de aalscholvers, die onder de weg door duiken in de onder water staande buizen. “Wat loopt daar In de verte?”, vragen we ons af. “Het zal wel een kalf zijn.” Bij nadering blijkt het een blunder te zijn. Het is een soort waterzwijn (Capybari), maar nu zijn we te laat om het fototoestel te pakken. Door al die fotostops moeten we nog even stevig doorfietsen om voor het donker in het volgende dorp, San Ignasio, te komen.

Carnaval in San lgnasio de Moxos

15 februari
San Ignaslo is een echt dorpje met een plaza en een kerk. Dit is iets wat je niet verwacht aan een modderweg ergens ver weg in de Amazone. Waarschijnlijk is dit dorp in het verleden door de Jezuïeten gebouwd. Michel heeft gisteren zijn nieuwe achterdrager op de fiets gezet. Doordat deze geen extra beschermbeugel heeft, raken zijn achtertassen de spaken. Bij de eerste smid hebben ze een handboor, handzaag, smidsvuurtje, lasapparatuur zonder gas en een paar stukjes oud ijzer. De andere smid in het dorp is iets beter uitgerust. Hij is zelf niet aanwezig. Zijn uitrusting is niet veel groter, maar hij heeft wel een lasapparaat en een aggregaat. Veel ijzer heeft hij niet, maar alleen al even het aggregaat aanzetten is al vreselijk duur. Lassen in een dorp zonder stroom is natuurlijk ook een belachelijke luxe. Michel maakt twee beugels van stukjes wapeningsijzer ter versteviging van de tassen.
Terug op de plaza krijgen we toch nog wat van carnaval mee. Er komen dansende mannen de kerk uit. Ze hebben witte gewaden aan en een enorme tooi met grote veren. Na deze feestelijke gebeurtenis, komen we ook nog een Belgische studente tegen. Ze is hier op stage. Haar docent is er ook bij. Ze weten niet in welke staat de weg naar het volgende dorp verkeert. Ik vraag me af hoe de docent hier gekomen is. Er is geen landingsbaan, dus zal hij waarschijnlijk al wat langer in deze uithoek zijn.

We kunnen weinig anders meer doen dan kijken af we nog meer apen in de bomen zien. Totdat het begon te regenen fietsten we 20 km per uur. Het afgelopen uur hebben we in de regen door de klei geploeterd. We hebben in een half uur 200 meter afgelegd. De klei plakt zo erg dat het geen zin heeft om verder te fietsen. We beginnen af te koelen door de regen. Helaas laten de apen zich ook niet meer zien. We wachten tot het wat minder gaat regenen in de hoop dat de klei iets droger wordt en minder plakt.
We proberen het nog eens, maar fietsen is nauwelijks mogelijk. We zijn blij als we een verlaten hut zien. We zijn niet de enige reizigers die er schuilen. Er is nog een gezin. We krijgen wat te eten van ze en met hun pannen kunnen we ook nog thee zetten. Er staat nog een ander huis met een voorportaal. Er is niemand thuis. We hangen het muskietennet onder het dak van palmbladeren.

Modder, modder en nog meer modder

21 februari
Ik zie Michel weer eens tot aan z’n knieën in de modder zakken. Ik probeer een ander pad door deze modderberg te volgen in de hoop iets minder diep weg te zakken. Het is een vermoeiende bezigheid om de fiets met bagage steeds weer door de modder te trekken en tillen. Het heeft hier ruim een week geleden hard geregend, waardoor de weg onbegaanbaar is geworden. Op een stuk of honderd plaatsen over een lengte van 28 km. zitten er zwakke plekken in de weg. Soms is alleen het wegdek 30 â 50 cm. gezakt, maar andere keren is de weg geblokkeerd door landverschuivingen en soms is zelfs de weg geheel verdwenen.
De vele vrachtauto’s die er staan kunnen geen kant op en mogen hier nog enige weken kamperen. Door de modder is soms al een pad ontstaan door de vele mensen die de andere kant van de weg lopend proberen te bereiken. Al vele malen hebben we in beekjes de modder uit onze schoenen gespoeld. Maar er komen steeds weer meer modderplekken. Aan het eind van de middag krijg ik de fiets bijna niet meer uit de modder getrokken. “Deze modderberg nog voorbij en dan krijgen jullie een prima weg,” zegt een voorbijganger. Voor de laatste keer trekken, duwen en hijsen we ons door de modder.
We zien de vrachtauto’s al staan. Plotseling is er een gapend gat voor ons. Aan de andere zijde staan de auto’s. Via een smal pad op een steile helling tussen de bananenbomen kunnen we naar de overkant. We halen de tassen van de fiets en dragen die één voor één naar de andere zijde. Ik wil teruglopen om de fiets te gaan halen. Ik hoor mensen schreeuwen. Michel komt terug met de mededeling; “Dit pad zakt weg, we moeten een pad hogerop nemen.” Een andere man vindt dat niet zo nodig. Wanneer ik weer aan de andere zijde ben hoor ik weer mensen schreeuwen. Ik kijk om. Er hangt een man aan een bananenboom. Hij heeft geluk, want het lukt hem om zich op te trekken aan de boom terwijl de grond al onder zijn voeten is verdwenen. De helling is nog steeds in beweging. Er drijft een rechtop staande boom voorbij. Dat is wel een apart gezicht. Hopelijk hebben we de fietsen aan de overzijde voordat de rest van de helling ook in beweging komt
Tegen de avond rijden we Caranavi in. Rechts van ons was vorige week nog een aaneengesloten bebouwing. Nu stroomt er een beek door een weggeslagen wand. De eerste kruising in het dorp is nu de nieuwe bedding van de beek. In de winkeltjes aan de overzijde, of wat daar van over is, staat een flinke laag modder.

La Paz en El Alto

24 februari
Tjonge, waar blijft Michel toch? Hij is even wat kaarten posten, maar ik zit al ruim een half uur te wachten voor het postkantoor. Met de fietsen erbij voel ik me net een etalagepop in deze drukke straat. Iedereen staat de fietsen te bekijken. “Wie zou daar nu bij passen?”, zie je ze denken. Af en toe spreekt iemand me er over aan. Het begint te regenen. Michel is net op tijd klaar. Hij heeft alle kaarten met 4 postzegels moeten beplakken. Ze pasten er maar net op.
Voor het donker wordt fietsen we het centrum van La Paz uit. Vandaag hebben we een korte etappe, van het centrum naar de 500 meter hoger gelegen buitenwijk El Alto. Tijdens de 10 km. lange klim, wordt het, zoals vaak hier voor zonsondergang, helder. De met sneeuw bedekte toppen van de lllimani komen uit de wolken. Het is een prachtig gezicht. La Paz ligt op 3600 meter onder ons in een diep dal en op de achtergrond zien we de 6500 meter hoge Illimani.
‘s Avonds drinken we in één van de stalletjes bij het busstation een kop thee. De Indianenvrouw die het eettentje runt, komt met de gebruikelijke vragen; “Waar ga je naar toe?’ en “Waar kom je vandaan?” Dit is het verschil met het westerse centrum van La Paz. Daar word je door de mannen aangesproken. Hier tussen al die Indianen spreken vooral de actieve Indianenvrouwen je aan.

Tiwanaku

25 februari
We laten La Paz achter ons. Rechts van ons ligt een enorme bergrug met besneeuwde toppen. Voor ons ligt de “hoogvlakte” van de Alti Piano. De Alti Piano is niet helemaal vlak, maar ten opzichte van de hoge bergen er omheen is het vlak. We dalen langzaam van 4100 meter naar 3850 meter. Al snel zijn we in Laja, waar een kerk uit de 16e eeuw op de plaza staat De thee kost hier fl. 0,45, dat is twee maal zo duur als gebruikelijk in het goedkope Bolivia. Waarschijnlijk stoppen hier vaker toeristen, waardoor de prijs al snel omhoog gaat.
Vrachtauto’s en bussen komen moeilijk omhoog. Ze rijden met acht km. per uur deze kleine steile heuvel op. Voor ons valt het al helemaal tegen. Als je nog lang niet gewend bent aan de hoogte kun je beter langzaam klimmen. Ik moet al weer voor de tweede keer op adem komen. Eenmaal boven gaat Michel voor enkele minuten gestrekt.
Tiwanaku is een mooi complex bestaande uit vier hoofdconstructies. De grootste constructie is een piramide, die nog niet is uitgegraven. Vanaf de top van de piramide heb je een goed uitzicht over Tiwanaku. De manier waarop de stenen gestapeld zijn doet denken aan de Inca-werken. Maar deze bouwwerken zijn van voor de Inca-tijd.
In het donker rijden we Guaqui binnen en ook hier staat weer een prachtige oude kerk op de plaza. Voor een hotel moeten we doorrijden naar de haven aan het Titicaca-meer. Het Titicaca-meer is het hoogst bevaarbare meer ter wereld. Bij de haven vinden we een goed hotel voor slechts fl. 4,50 per persoon, maar een warme douche kost fl. 1,35. Dat laatste is toch echt teveel voor een douche met een klein lauw straaltje water. Dus neem ik maar weer eens een koude douche. Michel slaat een keertje over.

PERU

Drijvende dorpen

28 februari
De buitenboordmotor van onze boot slaat af. De schroef zit vol met planten. We zijn vanaf Puno (Peru) op weg naar de “drijvende eilanden” van Uros. Net als de buitenboordmotor weer in het water hangt slaat er een stuk touw om de schroef. Dit gaat er niet zo gemakkelijk af. De motor wordt aan boord getrokken om het touw los te krijgen. Wanneer het touw los is kunnen we weer op weg.
De huizen op Uros zijn gebouwd van riet en daar waar de drassige bodem niet hoog genoeg is heeft men de bodem verhoogt met riet. Alles is hier van riet, maar vooral de rieten bootjes zijn leuk. Je moet opletten waar je loopt om niet ergens door het riet heen te zakken. Het is jammer dat enkele mensen zich van die ontsierende golfplaten kunnen permitteren. Het massatoerisme heeft op deze arme eilanden zijn sporen achtergelaten. Kinderen vragen steeds om geld en snoepjes. Iedereen probeert wat te verkopen en voor foto’s moet je betalen.
Al vroeg in de middag zijn we terug in Puno. Zo heb ik nog tijd om nieuwe schoenen te kopen en mijn bergschoenen te laten repareren. Van de bergschoenen heb ik een beetje de balen. Al maanden loop ik op die lompe stappers om er het Inca-pad mee te lopen. Nu het bijna zover is zijn ze versleten. Michel moet nog het een en ander aan zijn fiets doen. Ik ben blij dat ik met mijn fiets nog maar weinig problemen heb gehad. Zeker in vergelijking met de problemen van Michel en eerder van Carlo.
We veranderen onze reisplannen. In plaats van via Arequipa naar Cuzco te rijden en verder naar Nazca met de fiets, willen we rechtstreeks naar Cuzco fietsen. Van daaraf willen we met het vliegtuig naar Arequipa en dan via de Cola-kloof langs de kust liftend en fietsend naar Lima. Zo hebben we meer tijd voor een jungletrip vanuit Cusco en hoeven we minder door het saaie en zware hooggebergte met de bus of de fiets. Tevens hebben we nu meer tijd In de Atacama-woestijn.

De schoenmaker

1 maart
Nu moet hij wel opschieten, want mijn geduld begint op te raken. De schoenmaker is al veel later dan we hadden afgesproken en mijn slippers heeft hij ook nog niet gerepareerd. Wanneer hij eindelijk klaar Is, blijkt het niet alleen kaaiwerk, maar ook is de schoen in de lengte en in de breedte twee maten kleiner geworden. Hier kan ik met mijn voeten nooit meer in. Hij kan maar beter weer opnieuw beginnen. Michel loopt uit verveling nog een keer de markt over, voor we richting Juliaca fietsen.
Plotseling springt Michel op en rent het restaurant uit Er moet wat aan de hand zijn. Ik loop achter hem aan. Iets verderop haalt hij één van zijn schoenen op. In Puno was hij er al voor gewaarschuwd dat hier in Juliaca dieven met messen rond lopen die de losse spullen van fietsen af jatten. Gelukkig zag hij de vrouw aan de schoen rukken en kon ze niet zo snel ook de andere schoen losrukken.
Vlak na Jullaca houdt het asfalt op. We hebben de keus om over de spoorbrug te gaan of door een snelstromend riviertje. We besluiten de brug te nemen. Hopelijk komt er geen trein als we op de brug lopen. Nu men een brug aan het bouwen is, gaat Iedereen via de spoorbrug. De spoorbrug is vrij smal en verschillende tegenliggers klampen zich aan onze fietsen vast. Ik ben hier niet erg blij mee. Je moet er niet aan denken dat één van hen zijn evenwicht verliest en me in zijn val met fiets en al meesleurt in de rivier. De zandweg is hard, vol kuilen en gaten en lastig te berijden. Gelukkig wordt er hier veel in de berm gefietst, zodat er een soort fietspad is ontstaan. Het pad slingert wel, maar het fietst toch lekker snel en we kunnen de vrachtauto’s op de weg bijna bijhouden. We hebben de saaie vlakte van vanochtend inmiddels verlaten. In dit hooggelegen heuvelland staan leuke boerenhutten met lemen wanden en rieten daken. We zitten nu in één van die hutten bij kaarslicht te schrijven. De boerin heeft net water voor ons gekookt voor de thee. Samen met wat brood en kaas vormt dat ons avondmaal. Het is een aparte overnachtingsplek en nu we in een leegstaande hut mogen blijven, hoeven we de tent niet op te zetten.

Nog meer modder en pech

2 maart
Via de smalle paden in de berm vervolgen we onze weg. Vaak ligt het pad op de rand van een spoordijk. We moeten opletten niet van de dijk af te glijden op de gladde paden. Ik hoor geblaf achter me. Er komt weer eens een stel van die rothonden achter ons aan. Wanneer je niet met stenen naar ze gooit, zoals de eigenaren steeds doen, vallen ze je aan. Eén grijpt naast Michels kuit. Nu bijt hij zich vast in Michels achtertas en zet zijn poten schrap. Michel, dierenvriend, gooit niet graag met stenen. Nu heeft hij geen keus meer om van zijn belager af te komen. Het begint me langzamerhand wel de keel uit te hangen dat we bij iedere boerderij heelhuids langs de honden moeten zien te komen.
De fietspaden bewijzen nu hun nut. Na de goede weg van vanochtend, is het nu weer een puinhoop. Terwijl we links van de weg op het pad redelijk kunnen fietsen, staat op de weg een grote groep vrachtauto’s vast. Van verkeer zullen we de komende dagen wel geen last meer hebben. Voorbij de modder kunnen we weer op de weg fietsen.
Een stuk voor me stopt Michel plotseling. Zijn achterwiel blokkeert, omdat de achteras is losgetrild. Alles zit onder de modder. In het modderwater probeert hij de spullen weer schoon te spoelen voor hij de as weer in elkaar zet. Michel baalt enorm van de steeds weer terugkerende pech. We moeten opschieten, want het begint te regenen en dat is op deze hoogte geen pretje.
In de stromende regen vinden we een hotel in Santa Rosa. Er zijn geen kamers vrij, maar we kunnen in de woon-/slaapkamer overnachten. De eigenaresse slaapt vannacht samen met haar dochter in één bed, zodat wij het andere bed kunnen gebruiken.

Aguas Calientes

3 maart
“Hé Yankee, hebben ze waar jij vandaan komt ook sida?”, vraagt de vrouw als ze ziet dat ik wakker ben. Michel moet even vertalen; sida is aids. Dat is ook een vreemde manier om “goede morgen” te zeggen tegen je gasten. En ze hebben bij ons helaas ook aids.
“Hé!”, hoor Ik Michel achter me roepen. We zijn bijna boven op de 4300 meter hoge Abra la Raya pas. Het is maar een lage pas, want we zaten al op grote hoogte. De achteras van Michel zit weer vast, dat wordt dus weer even sleutelen. Het is gelukkig stralend weer, maar er staat op deze hoogte meestal een koude wind.
Op het eind van de ochtend dalen we af. Ik stuur naar rechts de weg af, leg de fiets neer en loop naar een halve meter diepe plas water. Even voelen. Ja, het is warm. We dachten dat we de warme bronnen voorbij gefietst waren. Het wordt de hoogste tijd om de modder van de laatste dagen van ons af te spoelen. Kleren uit en snel het water in, want op 4100 meter hoogte is het toch nog fris. Het water is heerlijk warm, zo’n 40 graden. Het is wel een unieke plek om naast een klein station en een paar huizen op drie meter van het spoor in een plas water in een grasveld te zitten. En dan ook nog met 5000 meter hoge bergen om je heen.
Het gaat alweer niet goed met Michels achterwiel. In de afdaling knappen een aantal spaken. In het eerste dorp gaan we daarom naar de fietsenmaker. Hij heeft geen spaken met de goede spaakengte, maar hij maakt langere spaken op de goede lengte. Het is een handige fietsenmaker, maar ook hier moet je er bij blijven om er voor te zorgen dat hij de boel niet verprutst.
In de stromende regen bereiken we het volgende stadje. Het is een drukke gezellige stad met een aantal koloniale straatjes. Er is zelfs een sfeervol Italiaans restaurant op de plaza. De heerlijke lasagne valt weer in de bekende bodemloze put. We lopen nog even door de stad. Ik kan de verleiding niet weerstaan om nog een restaurant in te Lopen.

Camino del Inca

8 maart
Het is de laatste ochtend van onze wandeling over het Inca-pad. Rustig wandelen we met de rugzakken op over één van de eeuwenoude Inca-paden. We zijn al enkele dagen onderweg samen met een gids, kok, twee dragen, drie Brazilianen, een Fransman, een Zweeds-Hollands en een Australisch stel, een Amerikaan en een Engelsman. Over het algemeen is het tempo nogal laag. We wachten dan ook meer dan dat we lopen. We lopen steeds rond de overgang tussen de nevelwouden en het natte hooggebergte. Op zo’n plaats kun je natuurlijk weinig anders verwachten dan veel regen. En al helemaal in het regenseizoen. We zijn op onze weg al verschillende lnca-ruïnes gepasseerd. Allemaal kleine aardige ruïnes op mooie plekken in de bergen. Helaas was het steeds zo mistig dat we er nauwelijks van konden genieten. Toch is dit wandelen met een groep andere toeristen wel een leuke afwisseling op het fietsen.
We naderen het eindpunt van onze wandeltrip. We zijn bij de ingang naar Machu Picchu. Het is alweer mistig en ook dit mooie uitzichtpunt gaat aan ons voorbij. Ergens in de mist onder ons ligt de mooiste en meest bekende ruïne van de lnca’s. Machu Picchu is voor de Spanjaarden altijd verborgen gebleven, waarschijnlijk omdat het in de tijd van de Spanjaarden al verlaten was. Begin deze eeuw is het pas ontdekt, hoewel er al eerder goudzoekers zijn geweest. Ook deze ruïne ligt op een steile berg met zicht op de Urubamba-vallei. Aan het begin van de rondleiding klaart het gelukkig iets op. Het zou toch wel zonde zijn geweest als ook dit hoogtepunt geheel in de mist was gebleven, zoals eerdere ruïnes. Dit is één van de vele hoogtepunten van de laatste tijd, ook al was Machu Picchu in het grote Inca-rijk slechts een klein cultureel en administratief centrum.
Het is maar 100 km. van Machu Picchu naar Cusco, maar we zitten al vijf uur in de trein. Nu pas slingert de trein Cusco In. De helling is steil en we zigzaggen naar beneden. Dan weer vooruit, dan weer achteruit rijden we het centrum in.

Terug In het regenwoud

11 maart
Al snel vliegen we boven het regenwoud. We zien bos, bos en nog eens bos. Alleen langs de wegen en de slingerende rivieren zie je huizen met veldjes. Er is hier minder grootschalig gekapt dan, met name voor de veeteelt, in Bolivia en Brazilië. We zitten maar net een half uur in het vliegtuig of we beginnen alweer te dalen naar Puerto Maldonado. We zijn vanuit Cusco op weg naar Explorers Inn, een junglelodge in een natuurreservaat in de Amazone van Peru.
We worden op het vliegveld opgehaald. Met de motortaxi, een driewieler met achterop twee zitplaatsen voor passagiers, rijden we de stad in waar ik vier maanden geleden ook al eens was. Met de boot vervolgen we onze weg drie uur stroomopwaarts. Nu alles voor ons geregeld is voelen we ons echt een stel luxe toeristen. Het is ook een dure trip, fl. 500,— voor drie dagen inclusief boot en vliegreis. Langs de oevers liggen waterschildpadden te zonnen. Ondanks het feit dat we in het regenseizoen zitten heeft het hier al vijf dagen niet geregend. “Houden zo!”, denken wij.
In de lodge zijn we met vier toeristen. We zullen de komende twee dagen door een Engelsman, die hier onderzoek doet naar de aanwezigheid van de bushdog, rondgeleid worden. Iedereen die iets wil onderzoeken kan hier een tijd verblijven. Als tegenprestatie moet je dan toeristen rondleiden.
‘s Middags krijgen we onze eerste rondleiding samen met een Engels echtpaar. De bomen zijn prachtig. Vooral de enorme wortelstelsels boven de grond zijn indrukwekkend. De Engelse voelt zich niet op haar gemak. Er loopt hier een vreemde vogel rond, die in onze schoenen pikt. Het is wel een leuk beest.

Otters, apen en piranha’s

12maart
“Linksboven, apen in de boom.” Onze gids staat naar boven te wijzen, terwijl er enkele apen boven ons door de bomen slingeren. We zijn op weg naar een meer, een oude rivierarm. Dit meer is de reden waarom Michel hier naar toe wilde gaan. Dit is een plek waar we misschien reuzenotters te zien krijgen. Terwijl de gids de kano leeg schept, bewonderen wij de kleurige vlinders op de oever. Het is mooi weer, dus is het weer tijd voor de sunblock en vooral de muggenolie. Muggen zijn hier, net als veel andere insecten, ook overdag actief. Gelukkig zijn er nog niet teveel zandvliegjes.
“Rechts voor, otters in zicht!” Het duurt even voor ik ze ook zie. Zes otters zwemmen aan het einde van het meer. We varen er heen tot ze uit het zicht verdwenen zijn. Dit is een unieke ontmoeting, want er bestaan naar schatting maar ongeveer 500 reuzenotters.
Dat schiet niet op. Al voor de vijfde maal is mijn aas van de haak gegeten. De Engelsman heeft met zijn eigen visuitrusting ook weinig geluk. Michel heeft al voor de derde maal beet. Alhoewel deze vis, een piranha, ook Michel te pakken heeft. Zijn duim bloedt. Na het vissen nemen we een verfrissende duik in het meer.
‘s Middags lopen we met zijn tweeën door het bos. Dit is prettiger om foto’s te maken. Behalve de apen rond het kamp zien we weinig wild. We voelen ons klam en bezweet. Toch heeft het wel wat om over
deze smalle paden door het enorm gevarieerde bos te lopen. Overal zitten insecten, spinnen en reptielen. Je hoort apen, vogels en weet ik wat allemaal nog meer.

Rokende vulkaan

16 maart
Om 4.30 uur gaat de telefoon om ons te wekken. We zijn al op. Beneden In de hal blijkt dat we geen ontbijt krijgen. Gisteravond verbaasde het ons al dat we zo vroeg een ontbijt zouden kunnen krijgen. Het is een luxe hotel, dat al lang zijn beste tijd heeft gehad en de bediening is ronduit beroerd. Maar ja, een gegeven paard, na een uitgestelde vlucht, mag je niet In de bek kijken.
Op het vliegveld moeten onze tickets nog in orde gemaakt worden. We vliegen nu met een andere en duurdere maatschappij. Het begint de laatste week meer op een vlieg- dan op een fietsvakantie te lijken. We vliegen nu naar Arequipa.
Rechts voor ons steekt een enorme stapelwolk door het wolkendek. Passagiers gaan staan om er naar te kijken. Het blijkt een rokende vulkaan te zijn. Even later stappen uit we het vliegtuig. Achter het vliegveld is een enorm bergmassief met besneeuwde toppen zichtbaar. Ook het silhouet van de Misti-vulkaan is zichtbaar. Het Is een perfecte vulkaankegel.
Arequipa heeft een totaal andere sfeer dan Cusco, maar het heeft helaas niet de allure van Cusco. Wel is de plaza fraai. Er is veel wit marmer gebruikt. De architectuur met veel versieringen doet, gek genoeg, nogal stijf aan. Michel koopt een buskaartje naar Chivay. Hij heeft nog maar weinig tijd voor het traject naar Lima en voelt er weinig voor om nog in het hooggebergte te fietsen. Ik zie het niet zitten om eerst met het vliegtuig te reizen om die misselijkmakende busritten te voorkomen en dan alsnog door tijdnood weer de bus te pakken. Rond Nazca hoop ik Michel weer in te halen.
Op het eind van de ochtend fiets ik de stad uit. Het is prachtig fietsweer. Ik geniet van de warmte nu ik de woestijn infiets. Lang zal die warmte echter niet duren. Ik hoop aan het eind van de dag weer hoog in de bergen te zijn. Er ligt weer een kanjer van 4800 meter hoog boven me. Al snel gaat de weg omhoog en ben ik alweer boven de 3000 meter. “Psst!”, lekke band. Mijn nieuwe buitenband is versleten en er is geen goede fietsenmaker voorhanden. Ik plak zowel de buiten- als de binnenbanden en hoop dat de eerste het tot Chivay zal halen.
“Waar ga je naar toe?”, vraagt een passerende boer. “Naar Chivay.”, antwoord ik. “Wil je meerijden?”, vraagt hij. “Hoeveel kilometer rij je nog richting Chivay?” “20 kilometer.” Een prima lift achter in de laadbak. Het gaat niet snel maar des te beter. Zo word ik ook niet misselijk op deze slingerweg. Op de fiets had ik al een poloshirt over mijn T-shirt aangetrokken en nu trek ik ook nog mijn trui aan. Toch blijft het koud achter op de auto, zeker nu de zon achter de wolken verdwijnt. We stoppen bij een kleine boerderij, de enige in de omgeving. Het is nu weer mogelijk even op temperatuur te komen. In anderhalf uur is de temperatuur gedaald van 38 graden in de zon en de wind tot onder de 8 graden in de mist. Ook de hoogte voel ik nu ik met de auto nog eens 600 meter ben gestegen. Ik fiets verder door een boomloze pampa in de koude mist op een hoogte van 4000 meter.
“Kan ik hier overnachten?”, vraag ik aan een vrouw bij een restaurant “Ja.”, antwoordt ze. “Wat kost het.’” “fl. 4,40.” Ik kijk de vrouw nog een keer aan. Nu daalt de prijs naar fl. 1,80. Dat is een betere prijs om op de vloer in het restaurant te slapen. Uitgeput strijk ik neer in het restaurant. Na een kop thee zak ik helemaal in elkaar. Ik zet drie stoelen op een rij en ga lekker onderuit. Even bijkomen voor ik ga eten.

Jan Lammers de tweede

18 maart
Het begint licht te worden wanneer ik opsta. Ik heb lang genoeg in de tent gelegen. In de tent kon ik me vannacht nauwelijks bewegen. Michel heeft de tentstokken in Cusco laten liggen. Eerder heeft Carlo al twee keer de helft van de haringen weggegooid. Nu heb ik de fiets in de tent staan tegen een muur en aan de andere kant mijn voorwiel. Ideaal Is het nog niet, maar met haringen erbij moet het straks lukken om de tent wat beter op te zetten.
Ik ben al om 7.30 uur op Cruz del Condor. Helaas zijn er geen condors te bekennen. Ik geniet nog even van het uitzicht in de op één na diepste kloof ter wereld. De omgeving is groen en er zijn steile hellingen met veel terrassen en hoge bergen met besneeuwde toppen. Deze kloof is misschien twee maal zo hoog als de Grand Canyon, maar zeer zeker lang niet zo mooi. Ik daal af naar Cabanacondo. Het is nog vroeg en misschien haal ik Michel nog wel in als hij hier niet al te vroeg gaat ontbijten.
In Cabanacondo kom Ik twee Oostenrijkse fietsers tegen. Ze zijn ook op weg naar Venezuela. Ze hebben een Duitse fietser (Michel) gezien die iets verderop in een restaurant zit te ontbijten. Ik ontbijt samen met Michel. Hij heeft gisterenmiddag wel een condor gezien. Ook heeft hij weer pech gehad met zijn fiets. In plaats van afdalen de woestijn in, zoals het op de kaart leek, klimmen we de Colca-canyon uit. Eindelijk boven (4000 m.) aangekomen horen we de eerste auto aankomen. Dat is een slechte timing, maar we steken toch maar de duim omhoog. We passen net met onze fietsen achter in de bak. De chauffeur heeft er zin in en we stuiven door de bochten. Dit is niet zo’n prettig gevoel op deze zandweg en na een aantal kuilen beginnen we bont en blauw te worden. We maken nog een tussenstop, zodat we even wat kunnen eten en de slaapzak kunnen pakken. Zo hebben we nog enige bescherming. Ons verzoek om iets minder hard te rijden haalt weinig uit. We rijden nu iets minder dan veel te hard.
Eenmaal in de woestijn dalen we af naar een vlakte, zodat we nog harder kunnen rijden. Je moet er niet aan denken om nu bij een kuil de auto uit te stuiteren. De Pan-americana! Het verbaast ons dat we nog leven. We bedanken de chauffeur en proberen even bij te komen in een restaurant. Aan de overzijde staat de bus naar Nazca, we lopen er snel heen. Helaas is er geen plaats voor de fietsen. Achter de bus staat een lege vrachtauto. Even vragen of we mee kunnen rijden en we zijn alweer op weg naar Nazca. Zo komen we toch weer zo’n 400 km. verder.

Zonnende zeeleeuwen en een dure fiets

22 maart
“We vertrekken om 8.00 uur?!”, vragen we aan de man die de boottrip regelt. “Ja, om 8.15 uur vertrekken we.”, antwoordt hij. “8.00 uur, 8.15 uur, 8.30 uur, 9.00 uur, morgen!”, zegt Michel. Iedereen begint te lachen, want zo gaat dat altijd met dit soort dingen. Maar om 8.45 uur vertrekken we toch, terwijl we om 8.00 uur al compleet waren. Al snel doet zich echter weer een probleem voor. Eén van de twee buitenboordmotoren van onze boot werkt niet. Op halve kracht varen we richting Candelera. Een nieuwe poging om de motor te starten slaagt wel. Nu stuiteren we met grote snelheid over het water. Nu begrijpen we waarom iedereen een zwemvest heeft gekregen. Erg veilig zal het met ruwe zee niet zijn in dit bootje.
Alvorens we naar de Ballestas-eilanden varen, komen we langs de Candelera. Dit is een in het zand van een heuvel gemaakte afbeelding. Het lijkt op de Nazca-lijnen, waar we eergisteren waren en die vanuit de lucht te zien zijn. Alleen is deze vanuit zee te zien.
De Ballestas-eilanden zitten vol met vogels. Er zitten zelfs zoveel vogels dat het winstgevend is om vogelmest te winnen. Behalve de vele vogels zijn er ook zeeleeuwenkolonies. Enkele stranden liggen vol met zeeleeuwen. Het is wel apart om de zeeleeuwen op te rotsen te zien zonnen. Af en toe zwemmen enkele zeeleeuwen in de richting van de boot. Nieuwsgierig komen ze dan vlak bij de boot even boven water. De pinguïnkolonie is in deze tijd van het jaar niet op de eilanden aanwezig. Maar we hebben geluk, want er zijn vier pinguïns achtergebleven.
Rond de middag fietsen we weer richting Pan-Americana “Al Norte”. De stank van de visfabrieken, Peru is een visgigant, is ondraaglijk. Terug op de Pan-Americana, is het niet prettig fietsen. De weg is smal en er is veel verkeer. Geregeld moeten we door passerende vrachtauto’s de weg verlaten. Ook is het een rommeltje langs de weg en het landschap is saai.
In Chincha Alta strijken we neer in een hotel met een klein zwembad, lounge en eigen douche met toilet. Het kost slechts fl. 9,— per persoon. Dit verbaast ons want de laatste dagen langs de Pan was alles twee à drie maal zo duur als in de dorpen in het hoogland. Als het morgen mooi weer Is, blijven we hier een dagje.
‘s Avonds neemt Michel zijn fiets mee de stad in. Hij heeft er een bordje “Te koop!” aangehangen. Er is wel belangstelling, maar het hoogste bod is slechts fl. 90,-- en Michel wil er minimaal fl. 200,— voor hebben. Waarschijnlijk neemt hij zijn fiets weer mee naar Nederland.

Oorlog

24 maart
Het is gelukkig niet zo druk op de Pan-Americana als twee dagen geleden. De weg loopt vlak langs de
kustlijn. We fietsen afwisselend op het strand of honderd meter hoger door de zandduinen. Na ruim een
uur fietsen heeft Michel meer zin om te gaan liften. Het landschap was de laatste 10 km. saai. Het is nog
180 km. naar Lima, waar we in de middag willen zijn. Dus fietsen we verder met de duim omhoog.
Liften op een drukke weg valt altijd tegen. Er zijn dan altijd veel auto’s die doorrijden. Op rustige wegen stopt die ene auto die er per dag langs komt tenminste ook. Na 20 km. fietsen hebben we eindelijk een lift met een vrachtauto tot vlak voor een controlepost. Het laatste stuk nemen we de bus. Dat is in Peru nooit erg prettig, want je moet steeds je spullen in de gaten houden. In Lima is het lekker druk bij het busstation. Eén van ons let op de spullen, terwijl de ander de fietsen aanpakt. Tegen de tijd dat de spullen weer op de fiets zitten staat er een grote groep mensen om ons heen. “Waar komen jullie vandaan?” en “Wat kost die fiets?” wordt gevraagd als men ziet dat Michels fiets te koop is.

We bestellen een “menu speciaal”. “Wilt u vlees of vis?”, vraagt de ober. “Vlees!”, antwoorden wij. Na de soep komt hij toch met vis aanzetten. Daar hebben we geen zin in, maar het vlees blijkt op te zijn. De ober kijkt ons aan alsof hij vindt dat we niet zo moeten zeuren. Maar helaas voor hem willen we echt geen vis. Gelukkig heeft hij nog een alternatief, namelijk een groentetortilla. Waarom hij niet meteen heeft gezegd dat er geen vlees meer was, zal altijd een raadsel blijven!
Het lijkt net oorlog in Lima. Veel zwaarbewapende mensen rond de regeringsgebouwen en langs een aantal gebouwen mag je niet lopen. Auto’s zigzaggen tussen de barricades op de Plaza de Armas door en er staan pantserwagens opgesteld. In ons museumachtige hotel ontmoeten we Mark, een Nederlander die al vanaf 1991 met de fiets op reis is. Na Afrika, Azië en Noord-Amerika is hij op weg naar het zuiden. Ik ga naar het noorden, dus is dit een goede gelegenheid om informatie uit te wisselen. We kunnen ook nog even nakletsen over die goede oude tijd in onder andere Afrika. Hij heeft in Nairobi nog met Halewijn (reisleider van het eerste deel van mijn Afrika-trip) gesproken.

Een oase van rust en een oase van drukte

28 maart
Ik ben alweer enkele dagen alleen onderweg. Eergisteren heb ik afscheid genomen van Michel. Hij is vanuit Lima naar huis gevlogen. De laatste maanden hebben we een uitstekende tijd gehad. We hebben veel gezien. Woestijn, regenwoud, veel bergen enz. Van dat laatste hebben we eigenlijk iets te veel gezien. De laatste tijd had Michel wat minder zin om te fietsen. Ik kan hier wel inkomen. Hij is niet zo’n fietser en als je dan ook nog steeds materiaalpech hebt gaat de lol er snel af. Vooral op de saaie zware stukken in de bergen zag hij het niet meer zo zitten. Wel geniet hij altijd van de vrijheid die je hebt met de fiets, omdat je overal kunt komen en kunt stoppen om foto’s te maken.
Ik neem afscheid van de familie waar ik heb overnacht. Het was een prima slaapplaats en ze hadden ook nog een waterput waar ik mezelf en mijn kleren kon wassen. Er staan hier enkele huizen en een restaurant langs de Pan-Americana, zoals op zoveel plaatsen in de woestijn. Toen ik gisteren een bord vis met frites zonder vis bestelde, deed de jonge vrouw nogal stug. Het valt ook niet mee om uit te rekenen wat een bord frites kost. Later toen haar oudere zus thuis kwam met de kinderen, kwam ze los. De twee vrouwen wilden alles over me weten. Toen ik naar bed ging en mijn shirt uit deed werd er gelachen. Zo’n witte kerel hadden ze nog nooit gezien! Vorige week heb ik nog een dag in de zon gelegen, dus het echte wit was er al af.
Prachtige “sikkel-”duinen liggen langs de uitstekende asfaltweg. Met flinke rugwind is het soms wel wat warm op de fiets, maar als je stil staat of wanneer er een tegenligger langs komt is het heerlijk; frisse wind en een lekker zonnetje. Echt fel is de zon hier nooit. In de winter is het hier vaak zelfs mistig langs de kust. In de zomer lost de mist op maar blijft het licht bewolkt.
Bijna 12.00 uur. Tijd voor een oase om een middagdutje te doen. Voor me ligt een groep bomen met een driesterren restaurant. Het restaurant is helaas gesloten, maar van de tuinman mag ik wel in de tuin liggen. Het is heerlijk rustig, er vliegt alleen af en toe een duif of kolibrie voorbij.
Was ik net nog in een “oase van rust”, deze blijkt een “oase van drukte” te zijn. Het restaurant is gelukkig wel open, maar er staan drie bussen voor de deur. Al die mensen willen snel hun eten hebben, want stel je voor dat je het nog niet op hebt wanneer de bus vertrekt. De obers schreeuwen door het restaurant wat er besteld is en hoeveel wisselgeld ze moeten hebben. Ik eet ook snel. Niet om de bus te halen maar om weer snel de rust van de woestijn op te zoeken.
De weg slingert al dagen lang door de woestijn, heuvel op heuvel af, tussen de ruige kale heuvels door. Vaak kan ik in de verte de zee zien. Steeds houd ik één hand vrij, want naar iedere tegenligger zwaai ik. Meestal knipperen ze met de lichten, steken hun duim omhoog en zwaaien daarna ook nog. Hoewel ik in de verte iets groens zie, moet ik vannacht waarschijnlijk mijn matje in de woestijn uitrollen. Als het een kleine oase is kan ik er misschien wel weer bij een restaurant slapen.

Regen in de woestijn

29 maart
Ik voel me nogal vol. Ik heb teveel jugo’s de platano achterover gewerkt. Toch fiets ik Chimbote uit, want er is hier weinig te beleven. Het is wel weer even doorbijten om de grote lelijke oase uit te komen. Ik heb zin om de woestijn in te fietsen. Dat is leuker dan de uitgestrekte suikerrietvelden, het afval langs de weg en de vreselijke vislucht van de visfabrieken langs de kust. Vaak ligt er zelfs nog visafval midden in de woestijn.
Het is nog niet donker, maar ik heb vandaag wel weer genoeg gefietst Links van de weg ligt één van de vele kippenboerderijen. Rechts staan enkele huizen van de arbeiders. Eén van de mannen zwaait en roept iets. Ik fiets naar hem toe. Dat had hij niet verwacht. Er blijkt een niet afgebouwd huis te staan. Daar kan ik vannacht slapen. Alhoewel het vinden van een slaapplaats in de woestijn geen probleem is, vind ik het altijd prettig om bij wat huizen te staan. Je leert de mensen zo wat beter kennen en ze zijn altijd bereid om een kop thee te zetten. In de enorme zandvlakte staan twee goals en we gaan voetballen. Het zit niet mee met voetballen in Peru, want voor de derde maal behoor ik tot de verliezers. Het valt ook behoorlijk tegen om in zo’n zandbak met veel kuilen en mul zand te voetballen.
Het dorpje bestaat uit twaalf huizen, maar er is slechts één waterkraan in het dorp. Op de achtergrond hoor je de hoogspanningskabels, maar er is geen elektriciteit. Dus ga ik maar vroeg naar bed. Slechts een deel van het huis heeft een dak van golfplaten. Ik ga niet onder het dak liggen. Zo kan ik in de lange avond ook nog naar de sterren kijken. Al snel begint het echter te regenen. Dat waait wel over denk ik. Ik lig tenslotte in de woestijn waar er zelfs plaatsen zijn waar het vierhonderd jaar niet heeft geregend. De druppels worden echter dikker. Het regent nu hard genoeg om er echt nat van te worden. Met forse tegenzin verhuis ik naar een plaatsje onder het dak.

De fietsclub van Trujillo

30 maart
Het is drukkend warm in de woestijn. Het lijkt wel een sauna na de regen van afgelopen nacht. Al snel nader ik Trujillo. Voor ik de stad in fiets wil ik naar het grootste pre-Columbus bouwwerk van Zuid-Amerika. Zoals bij zoveel monumenten in Peru, is er nauwelijks toezicht en kun je de piramide “Huaca del Sol” zonder problemen oplopen. Of zelfs oprijden. In het zachte gesteente zal dit beide zeker schade veroorzaken. Ook als je hier iets vindt kun je het zonder problemen meenemen. De piramide is niet indrukwekkend groot en zeker niet mooi.
De plaza van Trujillo met zijn koloniale gebouwen mag er echter zijn. In het South American Handbook heb ik gelezen dat fietsen welkom zijn in restaurant “De Marco”. De eigenaar is lid van een fietsclub. Ik kan er heerlijk eten en ook betaalt hij mijn hotel. Ik wilde eerst meteen doorrijden naar Chan Chan, maar zoveel gastvrijheid sla ik niet af. Bovendien is er in het boek van de fietsclub, waarin fietsreizigers een stukje mogen schrijven, nog niets in het Nederlands geschreven. Daar moet ik natuurlijk iets aan doen. Chan Chan is een grote stad. Ruim vijfhonderd jaar geleden was het de hoofdstad van het 1000 km. lange Chimu-rijk. Na de verovering, na een twaalfjarig beleg door de lnca’s, is de stad verlaten. Het grootste deel van dit enorme complex bestaat uit nietszeggende wanden. Een klein deel ziet er nog fraai uit. Het is jammer dat de wanden, door de regenval van 1925 en 1983, lang niet meer zo hoog zijn als ze waren.
Nog even een duik in de Grote Oceaan en de visserbootjes van totorariet bekijken en daarna terug naar Trujillo om te eten en in het boek van de fietsclub te schrijven. ‘s Avonds is er weer het bekende rustige flaneersfeertje op de plaza.